PORTO

Porto

Hoewel Porto niet, zoals de legende beweert, door Noach werd gesticht, bestond hier aan de Douro toch al in de 3de eeuw voor Christus een kleine Griekse handelsplaats en in de Romeinse tijd de nederzetting Portus Cale. Waarschijnlijk lag de haven Portus op de rechteroever en de eigenlijke nederzetting Cale (het griekse kalos = rustig, mooi) op de linkeroever, daar waar zich thans de voorstad Vila Nova de Gaia bevindt. Al in de vroege middeleeuwen werd de nederzetting en spoedig daarop ook het hele gebied tussen Douro (in het zuiden) en Minho (in het Noorden) PORTUCALE genoemd; deze naam werd in slechts licht gewijzigde vorm (Portucalia) eerst overgedragen op het wellicht aan het eind van de 9de eeuw gestichte graafschap en tenslotte in 1140 ook op het koninkrijk.

Onder de Zwaben (vermoedelijk in de 5de eeuw) werd de stad met een burcht versterkt. Onder de Visigoten werd zij uitgebreid en tot bisschopszetel verheven. In de jaren 716-868 en voor het laatst van 997 tot aan de bevrijding door koning Ferdinand I van Léon-Castilië in 1050, was zij in Moors bezit. Porto ontwikkelde zich tot een bloeiende, vooral door de handel met Noordeuropese landen, rijke stad, waarvan de economische welvaart ook nu nog niet beëindigd schijnt. In de tweede helft van de 14de eeuw liet koning Ferdinand I (van Portugal) de stad met stevige muren beveiligen. Nog tot aan het eind van de 15de eeuw werden op de werven van Porto de meeste schepen van de Portugese vloot gebouwd.
Een middeleeuws decreet verbood de adel zich in Porto te vestigen. Daarom zijn er in de stad geen grote paleizen te vinden. Zelfs de koning bezat hier geen eigen paleis en woonde daarom gedurende zijn verblijf in Porto meestal bij de bisschop.

Sedert de herovering (1050) was het bestuur van de stad in handen van de burgerij (in het bijzonder van haar kooplieden), die, openstaand voor vooruitgang en liberale ideeën, steeds in het geweer kwam tegen beperkende en beknottende ingrepen van de Portugese overheid en van vreemde mogendheden om de eigen onafhankelijkheid te bewaren. In 1628 en1661 kwam de stad in opstand tegen belastingverhogingen.

In 1756 verhieven haar wijnbouwers zich tegen het wijnmonopolie, waarmee Marquês de Pombal het sedert het handelsverdrag van Methuen (1703) bestaande overwicht van Engelse wijnfirma´s in Portugal wilde inperken, maar waarmee hij uiteindelijk vooral de in de opslagplaasten werkende bewoners in Porto trof.

Porto werd na bloedig verzet in 1808-1809 door de troepen van Napoleons leger bezet. In 1820 werd de stad het centrum van de aanvankelijk tegen de Engelsen en later tegen het absolutisme gerichte zogenaamde ´liberale revolutie´. Omdat de stad zich tegenover de heersende gesteld, werd zij in 1832-1833 door diens (absolutistische) koning Miguel I te weer had strijdkrachten belegerd en gedeeltelijk verwoestrepublikeinse opstand plaats, die echter . In 1890 vond in Porto de eerste door het leger werd neergeslagenvan de militaire staatsgreep (1926-1928) . Haar laatste woelingen beleefde de stad ten tijde en in de jaren van het einde van de dictatuur (25 april 1974).